Politionele acties

Update boek Tabé Java, tabé Indië van Ronald Nijboer

Een bijdrage van Sabina de Rozario

Vaste lezers herinneren zich vast het artikel van Ronald Nijboer over zijn opa die tijdens de koloniale oorlog heeft gediend in Indië (lees hier het hele artikel). In het artikel schrijft hij over de inhoud van een hutkoffer van zijn overleden opa met informatie over zijn verleden. Een dagboek en foto’s van eind jaren ’40 zijn voor Ronald de reden om onderzoek te doen naar de sporen van zijn opa.

Evert-Jan Nijboer

Onlangs heeft Door Blauwe Ogen weer contact met Ronald via e-mail en geeft hij een up-date over zijn onderzoek dat in augustus in boekvorm zal verschijnen. Ronald vertelt verheugd over de stand van zaken:

,,Momenteel ben ik druk bezig met de laatste loodjes. De eerste versie van mijn boek is bijna klaar en rond mei moet het echt definitief zijn. Binnenkort wordt de catalogus met de omslag en flaptekst naar de boekhandels gestuurd. Op 10 augustus ligt het boek ‘Tabé Java, tabé Indië. De koloniale oorlog van mijn opa’ in de winkels, vertelt Ronald.

Hoe ben je te werk gegaan met de gegevens die je eerder hebt gekregen van jouw opa?

,,Het afgelopen jaar heb ik het verhaal van mijn opa verder uitgezocht door de archieven in te duiken en mensen op te sporen die hem destijds nog gekend hebben. In beide gevallen was dat zeker niet makkelijk, maar wanneer dat wel lukte was dat zeer waardevol. Zo vond ik nog een vrouw terug waar hij in Batavia mee omging. Zij was toen een 16-jarig Indisch meisje, en hij kwam vaak bij haar en haar familie langs. Inmiddels is ze dus in de 80 en woont ze in Californië, maar ze kon me nog heel veel vertellen over die tijd en haar band met mijn opa. Ook zijn er enorm veel brieven van hen bewaard gebleven die ik allemaal heb gebruikt voor mijn boek. Ik vond het geweldig om al deze bronnen uiteindelijk te combineren in een mooi verhaal.”

Detail uit het dagboek van Evert-Jan Nijboer 2

Dit klinkt allemaal erg romantisch, maar er is ook een hele andere zijde om over te vertellen. Kun je hiervan een voorbeeld geven?

,,Naast die leuke verhalen stuitte ik ook op een paar vrij macabere foto’s uit zijn tijd als fotograaf bij de militaire politie. Mijn opa moest als fotograaf mee met recherche-onderzoeken, wat soms inhield dat ze lijkopgravingen of dode soldaten moesten fotograferen. Daar heeft hij er een aantal van bewaard. Ik onderzoek dus juist ook die donkere kant waar de soldaten mee te maken kregen.

Wat kan de lezer verwachten van jouw boek?

,,Mijn opa vertrok vol hoop naar dat ‘vreemde Indië’. Die eerste periode voelt avontuurlijk, haast als een jongensboek aan. Hij vindt het land ook prachtig en wil er aanvankelijk blijven. Maar al snel blijkt dat ze eigenlijk een kansloze oorlog vechten en gaat zijn gevoel over in cynisme en teleurstelling. In mijn boek beschrijf ik die ontwikkeling en probeer zo te begrijpen waarom hij er destijds heengegaan is en bij thuiskomst er altijd over heeft gezwegen.”

Wil je op de hoogte blijven van Ronald Nijboer, bezoek dan zijn website of Facebook-pagina. Hierop verschijnen regelmatig blogs over zijn werk in aanloop naar het boek dat uitkomt in de zomer van dit jaar.

Website Ronald Nijboer: tabejava.nl
Facebook: www.facebook.com/tabejava/

Lees hier het artikel van Ronald op Door blauwe ogen: ‘God geve dat het niet tevergeefs is geweest.’

God geve dat het niet tevergeefs is geweest

Bijdrage van  Ronald Nijboer

De dagboeken van Evert-Jan Nijboer

De dagboeken van Evert-Jan Nijboer.

Mijn grootvader diende tussen 1946 en 1948 in Nederlands-Indië en tekende zijn belevenissen op in een dagboek. Bijna zeventig jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië bezoekt hij dezelfde plekken als zijn opa. Waarom weten we zo weinig van die tijd?

Op 17 augustus 1945, dit jaar zeventig jaar geleden, roept Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid uit. De Nederlandse overheid erkent de onafhankelijkheid niet en stuurt 200.000 soldaten om de orde in de kolonie te herstellen. Vol goede moed reizen oorlogsvrijwilligers en dienstplichtige militairen naar Indië om de bevolking te bevrijden van de terreur.

De werkelijkheid blijkt anders. Ze worden niet onthaald als helden, maar belanden in een complexe, vuile oorlog. Als de soldaten verslagen uit Indië terugkeren gaan ze over op een massaal stilzwijgen. Wat ze hebben meegemaakt, is vaak te heftig om te vertellen en de achtergebleven familie en vrienden kunnen zich maar moeilijk een voorstelling maken van wat ‘onze jongens’ daar beleefden. Door de Nederlandse regering en pers werd ten slotte nooit gesproken over een oorlog. Er was slechts sprake van een binnenlands conflict, zo erg kon dat toch niet zijn?

Detail uit het dagboek van Evert-Jan Nijboer

Detail uit het dagboek van Evert-Jan Nijboer.

Mijn opa, Evert-Jan Nijboer, verbleef als oorlogsvrijwilliger van 1946 tot 1948 in het toenmalige Nederlands-Indië. Ook hij zweeg nadat hij gediend had en terugkeerde naar Nederland. Wel hield hij elke dag zijn belevenissen bij in een dagboek. Het is de basis voor mijn reis door Indonesië. Wat zien we, als het zwijgen met verhalen gevuld wordt?

Mijn opa achterna
Van de drukkende hitte in Jakarta stap ik de koele Immanuelkerk in. Een brede trap leidt me via het portaal de ronde kerk binnen. Het gebouw, opgetrokken uit smetteloos witte zuilen met daarop een donker koepeldak, straalt een zeldzame rust uit in de immer chaotische metropool. Over een paar minuten begint de dienst.

Maar ik ben hier niet uit religieuze overwegingen. Ik ben hier omdat mijn opa als diepgelovig christen zijn zondagen doorbracht in de Willemskerk, zoals de kerk destijds heette.

De Willemskerk in 1946 en 2015

De Willemskerk in 1946 en 2015.

Zondag 7 april 1946
Vanmorgen ben ik naar de Willemskerk te Batavia geweest. Veel Ambonezen en Maleiers. De kerk was tjokvol, een 200 man moest wel staan.

Dat is nu wel anders. Slechts enkele gezinnen vergezellen mij deze namiddag. We worden, in het Engels, welkom geheten door de diaken, een kleine, kromme vrouw. Als ik haar vertel dat ik benieuwd ben naar de kerk waar mijn opa altijd kwam, begint ze te stralen. ‘Welkom in onze kerk!’ zegt ze in vlekkeloos Nederlands. Haar ‘mammie’ kwam uit Holland en haar opa was predikant tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. De levens van onze grootvaders hebben elkaar destijds gekruist en ik probeer me in te beelden hoe mijn opa meezong met de psalmen vanaf dezelfde plek waar ik luister naar de lezing uit Mattheüs 13.

Evert-Jan Nijboer

Evert-Jan Nijboer

Waarom mijn opa zich aanmeldde
Zijn eerste zinnen zet Evert-Jan op papier als de geallieerden in april 1945 het Overijsselse Gramsbergen binnenrijden. De langverwachte bevrijding zorgt voor een uitzinnige vreugde, verlost van de bezetter kan de wederopbouw beginnen.

Vrijdag 6 april 1945
Er ging een gejuich op, want de Engelsen (Canadezen) kwamen. Een geweldig gejuich. Iedereen drukte je de hand en door iedereen word je de hand ook gedrukt ten teken van innige blijdschap. Blij mochten we ook wel zijn, dat we al die jaren waren gespaard voor de greep van de vijand. Het onderduikersleven nam een eind. Wat een vrijheid, dat het juk verpletterd was.

Zaterdag 5 mei 1945
Eindelijk vrede, algehele bevrijding van het dierbare Vaderland. Wat een vreugde, vooral voor het hongerende Westen. Want wij hebben met hen meegeleden. Wat een blijdschap de Koningin weer in ons midden te weten.

Ondanks de overwinningsroes is er weinig toekomstperspectief voor een boerenzoon zoals mijn opa. Tegelijkertijd is Nederlands-Indië nog volop in oorlog met Japan en rekruteert de Nederlandse overheid oorlogsvrijwilligers om ‘onze Rijksgenoten in Indië te bevrijden.’

Evert-Jan meldt zich aan. Hij ziet dat wel zitten, onthaald worden op Java. Zoals dat gebeurde bij de Engelsen en Canadezen in zijn stad.

Een pagina uit het fotoalbum van Evert-Jan Nijboer 2

Een pagina uit het fotoalbum van Evert-Jan Nijboer.

Zaterdag 15 september 1945
Bekend werd dat we binnenkort naar Indië gaan als Gezagsbataljon Indië. Wij zullen de grondlegger zijn in Indië. Een hele eer.

Een groepsfoto van het bataljon als het in Maleisie ligt

Een groepsfoto van het bataljon als het in Maleisië ligt.

De heenreis doet als een jongensboek aan. Een 22-jarige jongeman die in de bloei van zijn leven het avontuur opzoekt, vol goede moed om zijn plicht te volbrengen. Zo’n 1.600 Nederlandse militairen, velen van Evert-Jans leeftijd of jonger, worden in oktober 1945 ingescheept op de Stirling Castle. Via de Middellandse zee langs het exotische Port Said en het verre Australië komen ze eind november aan in Penang, Maleisië. Mijn opa is onder de indruk van de schoonheid van de Aziatische natuur.

Dinsdag 27 november 1945
Een prachtomgeving waar we overal langs kwamen. Mooie groenende bergen, de palmbomen, pisangs, alles werd nu ineens werkelijkheid. Toen ik dit alles zag, kreeg ik een indruk om de tropen nooit weer te verlaten.

De strijd van de vrijwilligers
Inmiddels heeft Japan zich overgegeven, maar de plotselinge onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs heeft de rust op Java niet doen wederkeren. Pemoeda’s eisen met veel geweld de onmiddellijke onafhankelijkheid. Veel Nederlanders en Indische Nederlanders worden vermoord. Als Evert-Jans brigade op 26 maart 1946 wordt toegelaten in Batavia hoeven de Japanse bezetters niet meer verjaagd te worden. Het nieuwe doel is om Indië in Nederlandse handen te houden.

Dinsdag 26 maart 1946
In de haven lag het vol gezonken schepen. Onze eerste indruk was een doodse stad te zien, vernield en door de Jappen verwaarloosd. […] Direct de eerste nacht hadden we wacht. ’s Nachts werd er geschoten. Dat ging de hele nacht zo door. Bren, Sten en geweren, alles kon je duidelijk onderscheiden. De kogels floten door ons kamp, want het was geen kilometer van ons verwijderd.

Detail uit het dagboek van Evert-Jan Nijboer 2

Detail uit het dagboek van Evert-Jan Nijboer

Het positieve gevoel van de heenreis is snel voorbij. De ‘arme inlanders’ lijden honger en berichten over gruwelijke moordpartijen bereiken de soldaten. In mei 1946 worden acht militairen vermist na een patrouille in Pesing. Als ze dagen later worden teruggevonden blijken de lijken onherkenbaar verminkt. Ook de bevolking wordt niet gespaard.

Woensdag 15 mei 1946
Deze morgen waren vermoorde inlanders door de kali gedreven. Als die arme mensen in contact zijn geweest met Hollanders worden ze naderhand vermoord.

Avontuurlijk is het, maar niet op de manier waarop de meesten het zich hadden voorgesteld. De woede tegen de Japanners en Indonesische revolutionairen groeit met de dag.

Evert-Jan doet desondanks zijn best om de moed erin te houden. Af en toe is daar ook reden toe. In juni 1946 rijdt zijn patrouille naar het front in de stad Cianjur. Dagen van hevige vuurgevechten volgen. Vlak voor de ogen van Evert-Jan steken ‘extremisten’ Chinese woningen in brand en beschieten de bevolking. De kapitein beveelt het gebied tot aan de brand over te nemen. Dat lukt, 4.000 Chinese mannen, vrouwen en kinderen worden geëvacueerd en in veiligheid gebracht.

Een pagina uit het fotoalbum van Evert-Jan Nijboer

Een pagina uit het fotoalbum van Evert-Jan Nijboer

Rijdend door Cianjur herinnert weinig meer aan de strijd die hier is geleverd. Ik overnacht bij een inwoner van Cianjur en ga op pad met zijn neef Dio, op zoek naar herkenningspunten uit de dagboeken. De bewegwijzering staat vol met namen van plaatsen die mijn opa heeft aangedaan: Cibeber, Sukabumi, Cisarua. Dio neemt me mee in een angkot, een felrood minibusje dat dienst doet als openbaar vervoer. In gesprekken met andere Indonesiërs heb ik al gemerkt hoe opvallend vergevingsgezind ze staan ten opzichte van de oude kolonisator. Ook Dio voelt geen enkele wrok tegen de Nederlanders: ‘Natuurlijk, de kolonie was niet goed, maar de Nederlanders hebben wel wegen aangelegd en onderwijs gebracht.’

Evert-Jan Nijboer poseert voor de foto samen met een Indonesisch jongetje

Evert-Jan Nijboer poseert voor de foto samen met een Indonesisch jongetje

Zaterdag 17 augustus 1946
Na de middag naar de theefabriek. ’Gunung Mas’ waar een 20 ton boeken van de boekhandelaar Kolff van Batavia lag opgestapeld. Die waren door de Jap daar naar toe getransporteerd om er schrijfpapier van te maken. Ze hadden hiervoor de theefabriek omgebouwd, zodat die in geen 3½ jaar had kunnen draaien.

Gunung Mas ligt op een half uur rijden vanaf Cianjur. Mijn chauffeur, zelf rijden is hier geen aanrader, brengt me naar de voet van een heuvel. Overal waar je kijkt, liggen groene theevelden in de brandende zon. De fabriek ligt op de heuvel, maar blijkt een paar jaar geleden gesloten te zijn. Een vrouw bij de ingang laat me toch de verlaten hal bekijken. Vanuit hier bracht mijn opa’s sectie 95.000 boeken ter waarde van 75.000 gulden terug naar boekhandelaar Kolff in Batavia. Het is een van de positievere gebeurtenissen uit zijn dagboek. Ik vraag me af of de boeken van Kolff nu nog bestaan.

Zondag 1 februari 1948
Eerst even iets gedronken en toen naar ’s Lands plantentuin. Dat is een waardevolle, schone verzameling van bloemen en planten. Iets waar Holland en Indië trots op kunnen zijn. Het paleis maakt hierbij, het staat in de tuin, een statige indruk, waar fier onze driekleur wappert. Na wat rondgekeken te hebben, hebben we het ons gemakkelijk gemaakt, door de hoogste top uit te kiezen, vanwaar we een mooi uitzicht hadden.

'Een prachtomgeving waar we overal langs kwamen. Mooie groenende bergen, de palmbomen, pisangs, alles werd nu ineens werkelijkheid. Toen ik dit alles zag, kreeg ik een indruk om de tropen nooit weer te verlaten,' schrijft Evert-Jan Nijboer in zijn dagboek

De confrontaties met de vijand, veelal uitlopend in hevige vuurgevechten, zijn tegelijkertijd schokkend en opwindend om te lezen. Minstens zo interessant zijn de alledaagse bezigheden van mijn opa. Ondanks de oorlog deden de militairen hun best om het leven zo normaal mogelijk te houden. Evert-Jan bekeek Casablanca in bioscoop Capitol, danste in Hotel des Indes en ging dus wandelen in ’s Lands Plantentuin. De botanische tuin in Buitenzorg, het huidige Bogor, was een plek om te ontsnappen aan de hectiek van het soldatenleven.

Anders dan de Willemskerk en de verlaten theefabriek is de tuin nog steeds een van de trekpleisters van Java. De diversiteit aan bomen en planten is overweldigend. Sommige bomen waar ik langs slenter dateren uit de negentiende eeuw. Getuigen van mijn opa’s wandeltochten. Als ik de top beklommen heb, zie ik hoe mooi het uitzicht is.

Belangstelling en onbegrip
Juist de dagelijkse belevenissen brengen die onvoorstelbare tijd dichterbij. Gedurende zijn tijd op Java schrijft hij ook steeds meer over het alledaagse en verdwijnen de militaire acties naar de achtergrond. Het lijkt zijn manier om met de oorlog om te kunnen gaan, want stapsgewijs wordt het geloof in het ‘herstel van de orde en rust’ minder. Veel kameraden sneuvelen. Al in de eerste maanden draagt hij de kist van zijn maat Pieter van Eppen en de dood van zijn vroegere kapitein Van Dijk ‘die zich zo uitnemend verdienstelijk maakte door voorbeeldige moed’ raakt hem diep.

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties keert zich ondertussen steeds feller tegen de Nederlandse missie. De Nederlandse overheid blijft het conflict bagatelliseren en bestempelt militair ingrijpen als ‘politionele acties.’ Over oorlog wordt dan ook niet gesproken onder de Nederlandse bevolking, maar de soldaten in Indonesië weten wel beter. Als Evert-Jans schip begin 1948 koers zet richting Nederland is hij niet meer zo zeker van een goede afloop.

Zaterdag 28 februari 1948
Veel is beleefd en geleden. God geve dat het niet tevergeefs is geweest. Dat is een gedachte die velen bezighield in deze uren van vertrek.

Het schip De Groote Beer waarmee ze terug naar huis gingen

Het schip De Groote Beer waarmee ze terug naar huis gingen

Thuisgekomen is de familie dolblij om hun zoon en broer weer te kunnen begroeten, maar Evert-Jan heeft moeite om te wennen aan een nieuw leven in Holland. Mensen stellen vragen die voor hem vanzelfsprekend zijn: ‘het is er zeker warm?’ of ‘moest je ook vechten?’

De eerste keren moet hij daarom glimlachen, maar al snel ergert hij zich aan de oppervlakkige belangstelling. Het doet hem pijn als een kennis zegt ‘Laten ze die oorlogsvrijwilligers maar allemaal in Indië laten.’ Zijn verhaal kan hij bij niemand kwijt en hij besluit het dan maar voor zichzelf te houden. In de week na zijn thuiskomst schrijft mijn opa:

Allerlei gekke dingen kunnen de mensen van hier je vragen […] Belangstelling is er wel, maar begrip over Indië voor geen cent […] Als het leven hier maar gauw went, want veel dingen vind ik bekrompen en kleinzielig.’

Een mensenleven later lijkt er weinig veranderd.

 

Dit is een bijdrage van Ronald Nijboer.

De foto’s zijn afkomstig uit het archief van de familie Nijboer.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in de Correspondent op 15 augustus 2015.

Deuntjes uit mijn jeugd

Op 17 juli zat er een opmerkelijk mailtje in de mailbox naar aanleiding van het onlangs gepubliceerde verhaal Ik wil het delen van Evert. Lees hier het verhaal van mevrouw Verhoeff over haar oorlogsherinneringen.

Kleine waterdropplen
kleine korr’len zand
vormen saam
de trotse zee
en het
schone land

Kleine liefdedaden
woordjes teer en zacht
hebben vaak
in ‘t
kleinste huis
‘t grootst
geluk gebracht

Uit de bundel: “Kun je nog zingen, zing dan mee”

Het meest troostende liedje, dat ik ooit heb leren zingen, toen ik nog een kleuter was. In de oorlog. Nog voor ik de strekking van de tekst begreep, was de melodie met de woordklanken voor mij iets wiegend troostrijks. Een melodie en tekst om zacht voor je uit te kunnen zingen, maar ook om het luidkeels uit te schreeuwen. En ik blijf het mooi vinden.

Ik heb vele deuntjes in mijn hoofd meegenomen uit mijn jeugd. Elk liedje hangt samen met een ander verhaal uit mijn jeugd. Uit mijn leven. Dit is er één van.

Mijn vader, die bij de politie zat, moeder en ik, kwamen direct vanuit kamp en gevangenis op Java, naar Celebes. Pinrang. Het heette een samenwerkingsverband met de politie. Gewoon de Politionele actie dus. Wij woonden in Pinrang vlak bij de tangsi, waar ik graag speelde. Als ik terugdenk aan die korte tijd daar, verbaas ik me over de tegenstrijdigheid van alles. En hoe soepel een kind, dat ik was, daarmee om kan gaan. Of beter gezegd, het accepteert als normaal dagelijks leven.

De voortdurende alertheid en angst van de volwassenen. Ieder moment kon er iets gebeuren. Wat er kon gebeuren? Van alles. Een overval, infiltratie, snipers, noem maar op…het kon allemaal daar en toen. Ook als kind was je daarvan doordrongen.

Tegelijk was er de ruimte om te spelen. Spel-avontuur. Wij handjevol kinderen die daar rond de tangsi woonden, speelden ‘koboitje’. ‘lasso-den’ de Bengaalse geiten die daar rondliepen en probeerden er op te rijden. Spannend en blauwe plekken opleverend. Van wie die geiten waren? Geen idee. Maar het was wel oppassen voor de bok met zijn gedraaide horens.

De nachten dat wij niet sliepen, maar waakten en wachten. Omdat er onophoudelijk tegen een raam van ons huis werd getikt. En als mijn vader naar buiten ging om te kijken, was er niets. De nachten dat wij weer eens met een jeep vluchtten naar Pare-pare. Ik werd onder een deken op de bodem van de jeep verborgen. Er zou weer eens een overval van de extremisten op Pinrang gepland zijn.

De soldaten in de tangsi, waarvan ik vaak wat lekkers kreeg. Chocola, keiharde bittere chocola uit Amerikaanse voedselpakketten. Een aantal van hen hadden een aapje dat zij tam maakten. Zo lief, vond ik die aapjes.
Mijn vader had op de achter-èmpèr zelfgevangen Bètèts en een kakatoea, ieder op een eigen hangstok met een dunnen ketting aan hun pootje. Zodat zij niet weg konden vliegen.

Maar ook de van hun patrouille terugkerende mannen, soldaten en politie. En wij kinderen stonden op afstand te kijken. Angstig en toch spannend. Ik herinner me duidelijk nog de dode die daar toen op de aloon-aloon lag.

In 1946 stierf mijn vader. “Aan verwondingen opgelopen tijdens een treffen tussen extremisten en politie” zei het rapport. Een sniper, zei iemand. Hij werd gecin-canged, zei een ander. Mijn moeder zei niets. Ik wist van niets.

Wij gingen terug naar Java. Naar mijn oma en opa van vaders kant. Oma vertelde mij dat mijn vader dood was. Voor mijn gevoel was hij gewoon verdwenen. Ik was toen zeven.

Evert, dank voor het delen.

Emmy Verhoeff